Huizenprijzen China gaan door het dak

Het Chinese statistiekbureau onderzoekt maandelijks de huizenprijzen in 70 grote Chinese steden. Alleen in Wenzhou is een huis in een jaar tijd minder waard geworden (-1,5 procent).

De grootste gemiddelde prijsstijging is in Shanghai (+21,4 procent), op de voet gevolgd door Beijing (+21,2 procent), Guangzhou (+20,7 procent) en Shenzhen (+20,6 procent).

Tweedewoningebezit stuwt prijs op

De huizenprijs wordt opgedreven door Chinezen die in een tweede woning een goede belegging zien. De rente op spaartegoeden is laag en veel Chinezen wantrouwen de aandelenmarkten. Een woning, zelfs als die leeg staat, is voor veel mensen een aantrekkelijke belegging.

De voortdurende stijging maakt het voor nieuwkomers op de markt moeilijk passende woonruimte te vinden. De paradox doet zich voor dat een groeiende groep geen huis kan vinden, terwijl een eveneens groeiende groep zijn tweede woning leeg laat staan.

Afkoelen werkt (nog) niet

De Chinese overheid probeert de huizenmarkt dan ook af te koelen. Veel steden vereisen een hoge aanbetaling van tot wel 70 procent van de koopprijs, om te voorkomen dat mensen relatief goedkoop geld lenen en speculeren op voortdurende waardestijgingen. Ook hanteren steden beperkingen op het bezit van drie of meer woningen. Maar die maatregelen hebben vooralsnog niet tot een stabilisatie van de prijzen geleid.

Experts verwachten dat een aantal hervormingen die vorige week in het derde plenum zijn afgesproken wel een rem op de prijzenspurt zullen zetten. Zo komt er meer land beschikbaar rond de steden en lokale autoriteiten mogen onroerend-goedbelasting gaan heffen. Bovendien krijgen banken meer vrijheid rentes vast te stellen, waardoor naar verwachting de depositorentes stijgen.