Inkomensongelijkheid China is toegenomen

De verdeling van de groeiende welvaart groeit scheef. Dat blijkt uit onderzoek van twee Chinees-Amerikaanse onderzoekers van de Universiteit van Michigan. Volgens Xie Yu en Zhou Xiang bedroeg in 2010 de zogeheten Gini-coëfficiënt 0,55.

Dat is veel hoger dan het cijfer van 0,481 dat het Chinese statistiekbureau eerder over dat jaar afgaf. De onderzoekers publiceren deze week in een wetenschappelijk tijdschrift.

Methodiek en data openbaar

De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van zes regionale onderzoeken door Chinese wetenschappers. Van deze onderzoeken zijn de onderliggende methodiek en data bekend. Dit in tegenstelling tot de steekproef die als basis dient van het officiële cijfer.

Er wordt al langer getwijfeld aan de betrouwbaarheid van het Chinese cijfer. Deskundigen denken dat het om politieke redenen opzettelijk laag is gehouden. Inkomensongelijkheid is voor veel Chinezen een groot maatschappelijk probleem; zij begrijpen niet waarom een kleine groep bovengemiddeld profiteert van China's economische wonder, terwijl voor veel mensen het leven maar langzaam beter wordt.

Eenmalige openheid

De Chinese statistiekdienst is in 2000 gestopt met het jaarlijks publiceren van het Gini-cijfer, maar maakte vorig jaar een uitzondering nadat een econoom beweerde dat het cijfer tot 0,61 was gestegen. Het bureau haastte zich toen met een eigen cijfer te komen: 0,481.

De Gini-coëfficiënt is in 1912 ontwikkeld door de Italiaan Corrado Gini. Het cijfer drukt de ongelijkheid in welvaartverdeling uit, waarbij 0 voor totale gelijkheid staat en 1 voor volmaakte ongelijkheid. Bij een cijfer van 0,4 of groter is sprake van grote ongelijkheid. Bij een cijfer boven de 0,5 is sprake van ongelijkheid die tot maatschappelijke onrust kan leiden.